Hoe omgaan met uiterst rechts? In Nederland woedt deze discussie al decennialang, maar sinds recente uitspraken van vertegenwoordigers van Forum voor Democratie (FvD) is dit thema tegenwoordig weer razend actueel. Tijdens een coronadebat op 16 november in de Tweede Kamer opperde FvD-Kamerlid Gideon van Meijeren dat hij “trots” was op Forum-aanhangers die intimiderende mailtjes sturen naar Volt-Kamerlid Nilüfer Gündogan. Een dag later dreigde Forum-Kamerlid Pepijn van Houwelingen zijn collega-Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma (D66) met tribunalen: “Uw tijd komt nog wel, er komen tribunalen”.
De opmars van uiterst rechtse bewegingen confronteert zowel gevestigde politieke partijen als ook de media met een heikele vraag: hoeveel aandacht moeten politici en journalisten besteden aan dit soort groeperingen? Of, bot gezegd: hoeveel tolerantie dienen zij te tonen voor de vaak al te intolerante opvattingen van uiterst rechts?
Mediastrategieën
Vanuit een puur theoretisch perspectief hebben nieuwsredacties – net als gevestigde politieke partijen – ruwweg twee mogelijkheden. Enerzijds kunnen journalisten besluiten om radicaal-rechtse bewegingen consequent te isoleren, bijvoorbeeld door een cordon rond deze partijen op te richten. Anderzijds kunnen journalisten met deze politici en partijen in debat te gaan. Dat kan wederom op drie verschillende manieren. Ten eerste kunnen journalisten ervoor kiezen om politici met radicale of extremistische overtuigingen bijzonder kritisch te bejegenen, bijvoorbeeld door het achterliggende, radicale gedachtegoed van hun standpunten bloot te leggen’. Ten tweede kunnen de media een ‘neutraal’ standpunt aannemen, door uiterst rechtse partijen als gewone spelers in het democratisch proces te benaderen. Tot slot kunnen de media uiterst rechtse politici tegemoetkomen, door hen een platform te bieden, of door buitenproportioneel veel aandacht te besteden aan thema’s die voor deze partijen centraal staan, zoals migratie en veiligheid.
Nederlandse media onder de loep
In de praktijk zijn deze strategieën moeilijk van elkaar te onderscheiden. Terugblikkend is het wel mogelijk om vanuit dit theoretisch kader de houding van de Nederlandse media te analyseren. Hoe zijn de redactionele lijnen tegenover uiterst rechtse bewegingen in de afgelopen decennia geëvolueerd? Welke maatschappelijke rol schrijven journalisten zich toe? En hoe rechtvaardigen zij hun positie? In het kader van mijn promotieonderzoek (2015-2019) sprak ik hoofdredacteuren en journalisten om inzicht te krijgen in deze vragen. Uit deze gesprekken bleek dat zij het over het algemeen belangrijk vonden om alle geluiden in de samenleving te laten horen.
Na de opkomst van Pim Fortuyn waren journalisten ervan overtuigd dat zij veel te lang opgesloten zaten in hun eigen bastion en daardoor niet genoeg aandacht besteedden aan de angsten en zorgen van ‘het gewone volk’. Daarom zouden journalisten voortaan “de dingen durven te benoemen voor wat ze zijn”. Daarna vond er echter een soort van overcompensatie plaats. De volledige bandbreedte van opinies – waaronder ook radicale en extreme uitingen – zouden voortaan aan bod komen.
Nu lijkt er opnieuw een kentering plaats te vinden. Na afloop van een discussie over de dreigementen tijdens Kamerdebatten in de talkshow Op1 zei presentator Charles Groenhuijsen dat Kamerleden die anderen bedreigen “niet welkom zijn” aan tafel. WNL-hoofdredacteur Bert Huisjes, die Op1 coördineert, nuanceerde deze uitspraak de volgende dag door te stellen dat deze houding geen omroepbreed beleid vormt. Ook RTL gaf aan dat geen politici op voorhand worden uitgesloten. Er is dus zeker geen sprake van een aardverschuiving in ons medialandschap. Desalniettemin lijken veel nieuwsredacties momenteel interne discussies te voeren over de omgang met uiterst rechts.
Hoe omgaan met uiterst rechts?
Recente politieke ontwikkelingen rondom Forum voor Democratie roepen vragen op over rol en verantwoordelijkheid van de media in het maatschappelijk debat: is de journalist een ‘gatekeeper’ of een doorgeefluik? Moeten journalisten ‘Haltung zeigen’ of ‘gewoon’ nieuwsfeiten weergeven? Waar ligt de grens tussen vrijheid van meningsuiting en discriminatieverboden? En wat is de taak van de publieke omroep?
Er is geen eenduidig handvest over hoe de journalistiek zou moeten omgaan met uiterst rechts. Maar het is wel belangrijk om deze discussie te blijven voeren. Ondanks het dalende bereik van traditionele media zoals kranten en tv, spelen zij nog steeds een belangrijke rol op het maatschappelijk toneel. In tegenstelling tot sociale media kunnen de traditionele media namelijk ook legitimeren: het verlenen van een platform kan bijdragen aan het normaliseren van radicale en extremistische standpunten. Vanuit dit oogpunt is het belangrijk voor nieuwsredacties om duidelijke en formele afspraken te maken over waar de grenzen zijn – en wel voor dat deze overschreden worden. Als die er niet zijn, dan is het ook veel gemakkelijker om deze grenzen steeds verder te verschuiven.
Negeren of isoleren?
Als mediaredacties een redactionele lijn vastleggen waarin zij de omgang met uiterst rechts expliciteren is er nog lang geen sprake van een cordon sanitaire. En cordon is een ‘schutskring’ of barrière die aangelegd wordt om een politieke stroming compleet droog te leggen. Doel van deze strategie is niet negeren of ‘doodzwijgen’, maar isoleren. In Europa bestaat er maar een regio waar echt sprake is van een cordon, en dat is Wallonië. In Franstalig België hebben de media formele afspraken gemaakt om politici met naar verluidt ‘vrijheidsberovende’ overtuigingen consequent buitenspel te zetten. Dit is één van de redenen waarom uiterst rechts in deze regio tot nu toe geen voet aan de grond heeft kunnen krijgen.
De timing lijkt overigens een sleutelrol te spelen in de effectiviteit van deze strategie: doordat gevestigde politieke partijen en de media een compleet waterdicht cordon rondom uiterst rechts hebben aangelegd, zijn er weinig mogelijkheden voor deze partijen om door te breken. Naarmate dat uiterst rechtse partijen meer invloed krijgen, wordt het steeds moeilijker om ze consequent te isoleren.
Léonie de Jonge promoveerde in juli 2019 bij de afdeling politicologie aan de Universiteit van Cambridge. Sinds september 2019 werkt ze als universitair docent Europese politiek en maatschappij aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Dit artikel verscheen op 29 november op de website van het Montesquieu Instituut.