Zowel ethicus Freddy Mortier als historicus Koen Aerts ijveren voor de erkenning van 8 mei als nationale feestdag. Aerts voegt daar als voorwaarde aan toe dat de holle leuzen achterwege moeten blijven en dat het verleden “in al zijn complexiteit” aan bod moet komen. Dat laatste kan ik alleen maar toejuichingen. Juist aan die complexiteit wil ik een belangrijke, maar nog steeds vaak vergeten laag toevoegen.
In de beschouwingen over het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt terecht stilgestaan bij de definitieve nederlaag van het Duitse nationaalsocialisme in Europa, maar verdwijnt het koloniale perspectief uit beeld. Vanuit dat perspectief kan 8 mei 1945 bezwaarlijk als een dag van vrede worden gevierd. Precies op die dag werden antikoloniale betogingen in Sétif en Guelma, in het noordoosten van Algerije, hardhandig uiteen gedreven door de Franse politie. Tijdens de militaire repressie die daarop volgde, vielen duizenden doden. In diezelfde maand trad het Franse leger brutaal op tegen demonstranten in het Franse mandaatgebied in Syrië en Libanon. Oorlogsschepen werden naar Beiroet gestuurd en Damascus kreunde op 29 mei onder Franse bombardementen. Wie de explosieve situatie in het Midden-Oosten – en bij uitbreiding het islamfundamentalisme in grote delen van de wereld – wil begrijpen, houdt best ook rekening met de frustraties die uit dit koloniale machtsvertoon zijn voortgevloeid.
Ook in andere delen van de wereld trachtten Europese machten het door de oorlog aangewakkerde onafhankelijkheidsstreven in geweld te smoren. Daarmee legden ze de basis voor lang aanslepende en bloedige oorlogen (in onder meer Indonesië, Vietnam en Kenia), die vaak nog eens verweven raakten met de strijd tussen de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog. Op 8 mei 1945 begon in het globale Zuiden geen periode van vrede of van “Koude Oorlog”, maar van langdurig en bij momenten grootschalig geweld.
Laten we daarom, wanneer we die dag herdenken, systematisch ook Sétif en Guelma in herinnering brengen – en daarmee de hele fase van ‘herkolonisering’ die ermee in gang werd gezet. De overwinning van de Geallieerden tegen Nazi-Duitsland was geen eenvoudig verhaal van een zegevierende democratie. De legitieme democratische verzuchtingen in de koloniale wereld werden immers met ijzeren hand onderdrukt door Europese machten die nog heel lang bleven uitgaan van een westers superioriteitsdenken.
Een en ander mag er natuurlijk niet toe leiden dat we het verzet tegen het nationaalsocialisme vergeten. De vraag alleen is of 8 mei een geschikte datum is om dat engagement te herdenken. Moeten we niet op zoek gaan naar een datum die het actieve verzet van naar schatting 150.000 Belgische burgers symboliseert? Waarom zouden we van 19 april geen nationale feestdag maken? Op die dag in 1943 – de dag waarop ook de grote opstand in het ghetto van Warschau begon – hielden drie jonge verzetsmensen in Boortmeerbeek een trein tegen die meer dan 1.600 overwegend Joodse slachtoffers vanuit de Dossin Kazerne naar Auschwitz vervoerde. Op dat moment konden maar 17 mensen ontsnappen, maar verder op het traject van dit 20ste konvooi slaagden nog eens meer dan 200 mensen daarin, mede dankzij deze verzetsactie. Een herdenking die dit unieke verhaal centraal plaatst, doet recht aan zowel het immense leed van de Joodse en andere slachtoffers van het nationaalsocialisme als aan de heldenmoed van de antinazistische verzetsstrijders. Aan dergelijke herdenkingen heeft de democratie meer nood dan aan die van 8 mei.
Marnix Beyen is historicus aan de Universiteit Antwerpen. Dit opiniestuk verscheen op 8 mei 2020 in De Morgen.