Op 24 maart 2014 overleed in Antwerpen de 93-jarige Regine Beer. Ze was één van de laatste overlevenden van het concentratiekamp Auschwitz-Birkenau. Dankzij haar getuigenissen over de gruwel van het nazisme werd ze één van de grote symbolen van de strijd tegen het fascisme.
Regine Beer werd in 1920 geboren in Amsterdam waar haar ouders naartoe gevlucht waren voor de Eerste Wereldoorlog. “Ik was de jongste thuis. Mijn vader zei altijd: ‘Kleintje, studeer maar, lees veel boeken, maar hou je niet met politiek bezig.’ Hij was bezorgd en bang en wilde me behoeden voor alle mogelijke onheil. Maar ik heb ondervonden dat als je je in dergelijke omstandigheden niet met politiek bemoeit, de politiek zich wel met jou bemoeit.”
Studente aan de Antwerpse normaalschool
Dat gebeurde ook. Regine Beer was studente aan de Antwerpse normaalschool toen de nazi’s haar arresteerden. Haar vader was van Joodse afkomst. Later beschreef Regine Beer hoe die arrestatie op 3 september 1943 verliep: “Even na middernacht stopte een vrachtwagen voor ons huis. Er werd op de voordeur gebonsd en geroepen: ‘Aufmachen! Aufmachen!’. Mijn moeder, die beneden sliep, deed open. Twee mannen van de Gestapo, Geheime Staatspolitie, en twee Vlaamse S.S.’ers stonden met een revolver op haar gericht. Mijn mama weende en zei: ‘Het is toch mijn kind!’ De S.S.’ers antwoordden kortaf: ‘Haar vader was een jood dus zij moet mee.’ Toen zijn ze de trap opgestormd naar mijn slaapkamer”.
Via de Mechelse Dossin-kazerne werd Regine Beer naar het uitroeiingskamp Auschwitz-Birkenau gebracht. In totaal vertrokken vanuit de Dossin-kazerne 25.257 Joden. In 1945 werd Regine Beer bevrijd, als één van de weinige overlevenden van het kamp. Als één van de 1.291 Joodse overlevers die vanuit de Dossin-kazerne door de nazi’s werden weggevoerd. Op 20 mei 1945 kwam Regine Beer eindelijk in Turnhout aan.
De gruwelen van het kamp
Het kamp liet Regine Beer niet los. Zelfs niet toen ze zelf moeder werd. Integendeel. “Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik aan de kampen denk of er op één of andere manier aan word herinnerd. In mijn dromen zie ik dikwijls gruwelijke dingen. Ik heb zelfs al gedroomd dat mijn eigen kinderen werden aangehouden en gefolterd. Ik ben nu wat ouder dan mijn moeder was toen ik werd aangehouden. Ik besef nu meer dan ooit wat er toen allemaal door haar hoofd moet gegaan zijn. Lange tijd ben ik monitrice geweest bij ‘Kindervreugd’, een organisatie die zich bezighoudt met naschoolse werking in het Antwerps Stedelijk Onderwijs. Ik was eens met een groep kinderen aan zee in St-Idesbald. De kinderen stonden allemaal samen onder de douche en gingen achter elkaar staan om mekaars rugje te wassen. Op een gegeven ogenblik kon ik er niet meer bij blijven. Voor mijn ogen zag ik de twee kleine nichtjes van Daan Stemefeld, ex-dirigent van de BRT, in de gaskamer staan. Het was een verschrikkelijk beeld”.
Regine Beer trok een besluit waar we haar tot op vandaag dankbaar voor mogen zijn: “Ik begreep dat het mijn taak was mijn getuigenis over te brengen aan de jongeren”. Haar verhaal vertelde ze voor het eerst in 1976. Drie jaar later vertelde ze haar verhaal een eerste keer aan leerlingen van een middelbare school. Eenmaal op rust, vroeg ze toenmalig onderwijsminister Willy Calewaert of ze lezingen in scholen mocht houden.
Duizenden jongeren
Sindsdien namen vele duizenden jongeren uit honderden scholen kennis van de gruwel van de kampen. Haar motivatie legde ze als volgt uit: “Ik breng deze getuigenis uit eerbied voor al diegenen die in de kampen zijn gestorven, in naam van al diegenen die vandaag niet meer kunnen getuigen. Ik doe het omdat wij, de kampoverlevenden, willen dat wat eens gebeurd is, nooit meer zal gebeuren. Ik wil de jongeren door middel van mijn ervaringen voorlichten over de gevaren van racisme, hen waarschuwen voor de extreme vormen die deze tendens kan aannemen. Ik hoop dat ze mogelijke bedreigingen van een democratie leren onderkennen, dat ze begrijpen dat ze kritisch moeten blijven en hun geest moeten blijven aanscherpen, en dat ze inzien dat waakzaamheid te allen tijde geboden blijft”.
Regine Beer trok ook met jongeren naar Auschwitz, publiceerde samen met Paul De Keulenaer haar levensverhaal in boekvorm en ontving in 1995 de Prijs voor de Democratie. In 2006 werd ze commandeur in de Kroonorde. Toen ze in 1992, onder redactie van Paul de Keulenaer, haar getuigenis op papier zette, opende Regine Beer het boek met een dankwoord dat niets aan actualiteit heeft ingeboet:
“Een dankwoord wil ik richten aan al wie deze getuigenis heeft mogelijk gemaakt. Mijn verhaal, hoop ik, zal leerkrachten en vormingswerkers helpen om de jeugd degelijk voor te lichten over wat de periode 1940-1945 betekend heeft, doorheen de geschiedenis van wat een eenvoudig menselijk wezen heeft moeten meemaken”.
School zonder racisme
Toen eind jaren tachtig het Vlaams Blok de kop opstak in haar stad, Antwerpen, stond Regine Beer opnieuw op. Samen met jonge anti-racisten van School Zonder Racisme ijverde ze in scholen tegen de haat en discriminatie die door het Vlaams Blok gelanceerd werd en die Regine Beer zo herkende als iets wat ze ook als jong meisje had zien gebeuren.
Regine Beer was ook socialiste. Ze nam steevast deel aan de 1 Mei-optochten en zetelde voor de SP in de Antwerpse gemeenteraad. Bij de parlementsverkiezingen van 21 mei 1995 kreeg ze van haar partij de achtste plaats op de senaatslijst. Regine Beer ambieerde niet zozeer een zitje in de Senaat, maar wilde ook nu een scherpe getuigenis afleggen en jongeren bewust maken. Voor de campagnefoto poseerde ze met haar ontblote linkeronderarm, die waar de nazi’s haar kampnummer KZA 5148 op getatoueerd hadden. Haar boodschap luidde: “Het lijstnummer van extreemrechts is al meer dan vijftig jaar gekend”.
Regine Beer hield van mensen, het leven en de vrijheid, voor haar het hoogste goed. Ze was de moeder van theaterman Michel Morantin (overleden in 2003) en vrt-journalist Stefan Blommaert.
Regine Beer, ‘Herinneren voor de toekomst: dagboek Auschwitz-Birkenau’, Antwerpen, Vrienden van het Vredescentrum, 1995.
Regine Beer, ‘Mijn leven als KZ A 5148’, Berchem, EPO, 2006.